Een eigentijdse psychotherapie
Een essay over psychotherapie die bij de tijd is
Walter de Vries, Culemborg, oktober 2019
Zoals
Zoals je soms een kamer ingaat, niet weet waarvoor en dan terug moet langs het spoor van je bedoeling, zoals je zonder tasten snel iets uit de kast pakt en pas als je het hebt, weet wat het was, zoals je soms een pakje ergens heen brengt en, bij het weggaan, steeds weer denkt, schrikt, dat je te licht bent, zoals je je, wachtend, minutenlang hevig verlieft in elk nieuw mens maar toch het meeste wachtend bent, zoals je weet: ik ken het hier, maar niet waar het om ging en je een geur te binnen schiet bij wijze van herinnering, zoals je weet bij wie je op alert en bij wie niet, bij wie je kan gaan liggen, zo, denk ik, denken dieren, kennen dieren de weg.
Judith Herzberg
Uit de bundel: Zoals ( de Harmonie, 2001)
Inleiding
Ik ben altijd gevoelig geweest. Misschien heeft dat wel te maken met het feit dat ik met de tang ben gehaald omdat ik maar niet ter wereld wilde komen, nog wilde vertoeven in de warmte van de baarmoeder. Ik ben echter tegen mijn wil de wereld in geslingerd waarin ik mij wellicht nog steeds gedesoriënteerd voel en waar tegen mij ik in allerlei verhoudingsvormen naar de wereld, nog steeds verzet. Misschien verklaart dit wel de duizelingen die ik bij tijd en wijlen voel, wanneer alles mij te veel is en ik even weg van alles wil zijn.
Wanneer dit weg van mij betekent – ik herinner me de avondwandelingen op de berg in Amersfoort waarbij ik door de ramen in het leven van de anderen keek en hen wilde zijn – was dit minder aangenaam, voelde dit verloren, voelde dit als gemis en verlating.
Het gemis dat ik later cultiveerde en omhulde met een romantisch verlangen naar vroeger, dat mijn interesse in geschiedenis in het algemeen en in mijn familie-geschiedenis in het bijzonder voedde; en mijn neiging up te gaan in het lezen van filosofie.
Ik heb mijzelf van het begin af aan aarding en structuur gegeven door hard te werken; in kennisvergaring, in sport, in studie, in werk, in klussen die gedaan moesten worden. Maar daarbij werd het mij regelmatig te moede. Waartoe, waarom, waarvoor?
De leegte waar ik in val na een lange periode hard werken, brengt me in paniek. Ik schrik op uit angst voor controleverlies, voor mijn afhankelijkheidsbehoefte, voor een beeld dat ik op de bank zit en nooit meer op zou willen staan.
Toch heb ik altijd vertrouwen gehad in mijn gevoel, wist ik dat ik op mijn intuïtie kon vertrouwen: “zo denk ik, denken dieren, kennen dieren de weg”, zoals Judith Herzberg zo mooi dichtte. De manier waarop ik keuzes maakte, boeken uit de kast pakte in de boekhandel, opleidingen koos en vervolgde, was op dit gevoel; licht, zuiver en helder als kristal, een vonk of sprank die al in aanvang mijn essentie vormt. Daarmee ben ik het contact tenminste niet verloren, of: dat contact is er altijd. Ik raak het kwijt en vind het weer terug.
Psychotherapeut ben ik uit verstrikking geworden, zoals waarschijnlijk velen met mij: op een of andere manier wil je toch je ouders in de vorm van plaatsvervangers redden van een vermeend tekort dat zij zouden hebben, dat eigenlijk je eigen tekort is; maar het duurt een tijdje voor je daar achter bent.
Psychotherapeut ben ik tot op heden, 25 jaar verder, gebleven. De essentie van het vak, een helende ontmoeting in de tijd van mens tot mens, verveelt nooit en het is oneindig boeiend en leerzaam om bewust te worden wat er gebeurt in het contact met een cliënt. Hoe je in dienst wordt genomen van zijn of haar overlevingsdelen – die delen die het gekwetste hart beschermen – en hoe je daar gevrijwaard van blijft en helderheid bewaart om de ander te helpen zichzelf te zien en hem of haar in waardevolle weerloosheid te ontmoeten.
Op onderzoek gaan naar wie je “echt” bent, is misschien als het schillen van de ui, waarbij het schillen de essentie is en niet het niets dat overblijft. Om uiteindelijk in het moment van de ervaring van dat wat is aan te komen.
Tegenwoordig draag ik het vak over op anderen en probeer ik de essentie van psychotherapie te vangen in woorden, steeds gecondenseerder en steeds geconcentreerder. Het is voor mij daarbij alsof ik de kringen die de steenworp psychotherapie in het water maakt weer op hun weg terug wilt vervolgen naar dat waarmee alles is begonnen – een hopeloze zaak omdat de teerling al geworpen is en de uitwerking ervan aanweziger is dan de worp zelf, die een momentum in het verleden is. Toch is een imiterende herhaling van dat momentum een manier om voeling te krijgen met een nieuw begin. Het is een ritueel dat wordt herhaald – er is tenslotte niets nieuws onder de zon – en alszodanig een eerbetoon aan onze voorouders dat desalniettemin eigen is: “Ik doe het leven van mijn vader niet over; het is als de boeggolf van een schip: altijd hetzelfde, nooit gelijk”, zong Bram Vermeulen toen ik hem begin jaren negentig in het Steigertheater in Nijmegen zag met heel zijn hart. Die waarheid raakte mij diep.
Beweegredenen en vraagstellingen
Waarom is er überhaupt een nieuw begin nodig in de psychotherapie, zou je je kunnen afvragen? Psychotherapie is toch van onbetwiste waarde, evidence based, en heeft zich als waardevol bewezen in de geestelijke gezondheidszorg? Het vak ontwikkelt zich tot een echte professie waarbij je zeker kunt zijn over de waarde van wat je doet, door het breed scala aan technieken waarin je bent getraind.
Toch merk ik dat de zekerheid die dat geeft niet de onzekerheid weg kan nemen van de ontmoeting van mens tot mens in de tegenwoordige tijd, binnen de tegenwoordige tijdgeest op een bepaald moment in iemands leven. Want alles verandert en beweegt voortdurend, al komen cliënten meestal op het moment dat ze voor hun gevoel vast zitten en zich onzeker voelen. Bevestigen de diagnose- en behandelcombinaties niet juist hun onzekerheid ? Door te stellen dat er daadwerkelijk iets is en iets moet gebeuren ? Geef je mensen niet méér vertrouwen in zichzelf door op hen te vertrouwen ?
Dat is mijns inziens de sprong die ik steeds moet wagen, de controle die ik steeds moet loslaten, het vertrouwen dat ik steeds moet oefenen als psychotherapeut. Maar dit is niet meer vanzelfsprekend in het vak. Door de realiteit van het feit dat tijd geld kost, en de zorgverzekeraar betaalt, is het noodzakelijk geworden in korte tijd goede resultaten te boeken en die te staven met harde cijfers; dat is hard werken. De paradox hierbij is dat een veranderingsproces wordt bespoedigd wanneer er aandacht en tijd aan wordt gegeven.
De verwarring hierbij drukt zich goed uit in de tegenwoordige mindfulness-hype. Het is efficiënt gebleken om aandachtig en niet-oordelend in het moment te zijn, dus daarin moeten we onze cliënten trainen, zodat zij ook in het moment kunnen zijn en zo ook minder lijden. Dit leidt ertoe dat we als psychotherapeuten niet langer getuige en begeleider van veranderingsprocessen zijn, maar trainers in geluk. We staan aan de kant en zetten de cliënt aan het werk en zijn meer coach dan gesprekspartner. Onze betrokkenheid beperkt zich tot een sportieve aanmoediging aan de zijlijn. We staan niet meer met onze cliënten binnen de lijnen van het spel. Al zeggen we wel dat we in “hetzelfde schuitje” zitten en net als onze cliënten lijden onder de betekenissen die gebeurtenissen in ons leven voor ons hebben, het is nu eenmaal zo dat zij net even meer pech hebben in hun leven dan wij.
En zo is het misschien ook. Wanneer we ons weten te handhaven in het vak en ons brood ermee verdienen zijn we min of meer geslaagd vergeleken met de maatschappelijke verliezers die we in onze spreekkamer ontmoeten. We weren hun frustraties af door empathie op afstand: empathie met slachtoffers, die wat moeten gaan doen om uit hun slachtofferrol te komen. Maar drukken we ze met ons empathisch vermogen er juist niet meer in ? Impliceren we niet door van alles te doen in therapie dat zij er niets van kunnen ? Geven we hen niet – in onze samenleving waar je op je merites zou worden beoordeeld maar feitelijk een dubbeltje nooit een kwartje wordt – het gevoel dat hun lot hun eigen schuld is? Houden we zo niet de tweedeling in stand in onze samenleving tussen winnaars en verliezers, het gevolg van een te ver doorgeschoten utopisch vertrouwen in de vrije markt, die zelfs na een enorme financiële crisis, nog groot lijkt ?
In The Spirit Level – Why more equal countries almost always do better (2010) komen de epidemiologen Wilkinson and Pickett met empirisch bewijs dat meer inkomensgelijkheid in een samenleving positief correleert met allerlei gezondheid- en welzijns-uitkomstmaten, waaronder het vóórkomen van psychische stoornissen en middelenmisbruik. Een correlatie is nog geen oorzakelijk verband, maar de overweldigende data wijzen wel een richting op: een basisinkomen is misschien niet zo’n slecht idee. En is het tenslotte niet zo dat mimetische begeerte – een term van René Girard die aanduidt dat we willen wat anderen willen – een grotere maatschappelijke frustratie wordt als er meer is om te willen ?
Wat moeten wij als psychotherapeuten dan onze cliënten beloven ? Wat mogen ze willen ? Wat is een gezonde wil ? Morele vragen die in ons beroep geen plek meer hebben nu we trainers in geluk zijn geworden.
Waarom deed ik dit vak ook al weer, vroeg ik me de afgelopen jaren af. Waar gaat het ook al weer om ? Natuurlijk wil ik doen wat werkt en kost mijn tijd ook geld – het is tenslotte mijn broodwinning – maar wat werkt er werkelijk en wat voor aandacht geef ik eigenlijk? Ik merk dat het belangrijk voor me is in het moment te blijven om het contact met de client en zijn lijden te kunnen verdiepen. Samen in het moment zijn is de ingang tot verandering. Maar hoe geef ik dat vorm zonder dat het een techniek wordt, waarmee ik de ander alleen maar op afstand plaats en betrokkenheid verlies bij zijn veranderingsproces?
In dit essay wil ik de schillen van de ui van de psychotherapie afpellen om uiteindelijk te kunnen komen tot de formulering van een eigentijdse psychotherapie en dat is een psychotherapie die bij de tijd is
Veranderende paradigma’s in de filosofie en wetenschap van de psyche
Psychologie is de wetenschap van onze psyche, van het wonder van het menselijk bewustzijn. De vader van de moderne bewustzijnsfilosofie is René Descartes die alle geloofszekerheden losliet in zijn twijfelexperiment en tot de conclusie kwam “Ik denk dus ik ben”, waarmee hij tegelijkertijd een denkende substantie (geest) in de werkelijkheid en in onszelf onderscheidde van een in de ruimte uitgebreide substantie (lichaam). Zo ontstond de zogenaamde lichaam-geest-problematiek want hoe konden we als denkende substantie onszelf als uitgebreide substantie in beweging zetten ? Het empirisme van John Locke, David Hume en George Berkeley ging liever uit van de zintuiglijke werkelijkheid – waarvoor Descartes zich in zijn experiment juist afsloot – en stelde dat onze geest een afdruk was van zintuiglijke associaties, maar hoe de associatie wetten die daarbij werden afgeleid werden afgelezen kon het empirisme ook niet verklaren.
Aan het begin van wat wel The Decade of the Brain wordt genoemd, de jaren negentig van de vorige eeuw, meent de bewustzijnsfilosoof Daniel Dennett zowel “het probleem van Descartes” en “het probleem van Hume” te hebben opgelost in zijn boek “Consciousness Explained” (1991). In zijn TED-talk (2010) en Big Think- Talk (2017) en opnieuw in van Bacterie naar Bach en terug (2018) stelt hij vast dat iedereen zichzelf een expert van het bewustzijn noemt, omdat hij of zij bewustzijn heeft. Maar wij bestaan volgens Dennett uit honderd biljoen kleine cellulaire robots die geen van allen bewust zijn van zichzelf maar wel de inhoud van ons bewustzijn produceren. Volgens velen kan iets dat naturalistisch verklaard kan worden niet echt bewustzijn zijn, aldus Dennett; zij willen trucs niet uitgelegd krijgen. Het is nu eenmaal zo, zegt hij, dat bijvoorbeeld het domein waar je oog op gefocust is, een stuk kleiner is dan het lijkt; we zien details in impressionistische schilderijen, die er niet zijn of we vormen een gezicht uit suggesties van een gezicht. Het is je brein die je laat denken dat het detail er is, of die juist details op de achtergrond niet nader invult terwijl die er wel zijn. Volgens Dennett heeft Darwin aangetoond dat er een niet-intelligent, niet-vooraf-wetend en niet-doelgericht of onbedoeld proces werkzaam is in alle levende wezens die tot het intelligent leven kan leiden en heeft de ontdekker van de computer Alan Turing laten zien dat eenvoudige mechanische processen en nulletjes en eentjes intelligentie kunnen produceren. Er bestaat volgens Dennett dus competentie zonder dat we iets eerst begrijpen; begrijpen is geen bron maar een effect van competentie, net als uiteindelijk bewustzijn dat is.
Kenmerkend voor deze manier van denken is dat er over de werkelijkheid van het bewustzijn in ruimtelijke en materiële zin wordt gesproken. Wanneer je ruimtelijk en materialistisch kijkt, bestaan er dingen die je kan tellen en meten en is de mathematica – cijfers en formules – de perfecte taal waarin wetenschappelijke waarheden kunnen worden uitgedrukt .
Je kan mathematica zien als het geloof van de wetenschap dat volgens Rupert Sheldrake een wetenschapswaan kan worden wanneer er dingen gezien worden die er niet zijn en dingen niet gezien worden die er wel zijn. Een wetenschapswaan die de hedendaagse techniekfilosoof René Munnik in zijn boek Tijdmachines (2013) als protohypothese benoemt en uitwerkt: “in de mate waarin wij onszelf als rationele wezens op grond van de wetenschap realiseren en onze wereld rationeel inrichten neemt de wereld een steeds mythischer gestalte aan”. In zijn boek The Science Delusion – een repliek op the God Delusion van collega-bioloog Richard Dawkins waarin deze het geloof in iets bovennatuurlijks als waan ontmaskert – ontmantelt Sheldrake een tiental wetenschappelijke dogma’s door ze om te keren in vraagstellingen:
Is de natuur mechanisch van aard ?
Blijft de totale hoeveelheid materie en energie altijd hetzelfde?
Zijn de natuurwetten vaststaand ?
Kent materie geen bewustzijn ?
Kent de natuur geen doel ?
Is alle biologische erfelijkheid materieel van aard ?
Zijn herinneringen als materiële sporen in het brein aan te duiden?
Is de mind beperkt tot de hersenen ?
Zijn parapsychologische fenomenen een illusie ?
Is de mechanische geneeskunde de enige die echt werkt ?
Hij haalt vervolgens wetenschappelijk bewijs aan waaruit het tegendeel blijkt, nl.
dat:
– de natuur beter als levend fenomeen kan worden opgevat,
– dat materie en energie in beweging en dynamisch zijn en
– de natuurwetten eveneens aan verandering onderhevig zijn
– materie en bewustzijn niet zo los van elkaar staan als we willen denken, en
– de evolutie in de natuur een doelgerichtheid kent.
– de generationele overdracht van eigenschappen niet enkel genetisch maar ook een epigenetisch verloopt
– er meer aanwijzingen zijn voor een geheugen dat virtueel bestaat en waar je op kan intunen,
– bewustzijn ook bij hersendood mogelijk is,
– er communicatie mogelijk is tussen levende wezen die virtueel verloopt zonder technologische hulpmiddelen als internet en mobiele telefoons en,
– en er genezing plaats kan vinden, door een systemische integratieve benadering van lichaam en geest.
Zo wil hij de wetenschap bevrijden van zijn blinde vlekken: dat de werkelijkheid uit losse dingen bestaat (atomisme), die materieel van aard zijn (materialisme) en mechanisch bewegen volgens vaststaande wetten (mechanisme). De wetenschap met blinde vlekken benadert onze werkelijkheid slechts als serie moment opnames en is onmachtig om processen te beschrijven omdat de wetenschappelijke tijd niet duurt.
Sinds de evolutietheorie, de relativiteitstheorie en de kwantumtheorie zijn we genoodzaakt de werkelijkheid door geheel andere ogen te bekijken.
Als alles zich ontwikkelt waarom beschouwen we dan de werkelijkheid en alles wat we daarover vaststellen als vaststaande gegevens ? Als tijd en ruimte elkaar beïnvloeden en in beweging blijken waarom zien we dan tijd en ruimte als kaders waarbinnen alles plaatsvindt ? Als materie in feite energie is en deeltjes als golven bestaan waarom zien we ze dan alleen als iets feitelijks ergens in de ruimte en niet als één van de impliciete mogelijkheden die expliciet tot uitdrukking is gekomen? Wanneer wij als waarnemers en meters van de werkelijkheid niet losstaan van die werkelijkheid, waarom voelen we ons dan niet verbonden met het grotere geheel ?
De evolutietheorie is voor het eerst op concrete wijze doordacht door Henri Bergson, de Franse filosoof met psychologische interesse die vooruitliep op latere ontdekkingen in de kwantumfysica. Hij herformuleerde in zijn boek Tijd en Vrije Wil (1889) het lichaam-geest-probleem dat sinds Descartes “Ik denk dus ik ben” bestaat. We zijn er toe geneigd om naar onze innerlijke wereld te kijken door de ruimtelijke bril waarmee we naar de buitenwereld kijken; iets zien betekent het letterlijk in de ruimte zien en inzicht betekent ook je ruimtelijke voorstellingen maken. Maar zelfs iets inzien en iets voelen heeft eerder het karakter van een kwalitatief verloop in de tijd dat zich afwikkelt en ontvouwt. Hij noemt dat temporele proces duur. Duur is alleen van binnenuit te begrijpen, op een directe wijze via je intuïtie, en kan niet door representatie van jezelf of door anderen werkelijk worden begrepen. In de tijd waarin de psychologie zich als wetenschappelijke discipline en professie ontwikkelde, was Bergson een kritische volger die zich afvroeg: kunnen we de werking van de psyche van buitenaf begrijpen wanneer we negeren wat mensen van binnenuit voelen?
We hebben ons bewustzijn ontwikkeld om te kunnen overleven, aldus Bergson.
We hebben geleerd van het verleden in onze lichamelijke gewoontes waarmee we vertrouwd zijn, schrijft hij in Matiere et Mémoire (1896). We beschikken over het vermogen met aandacht imaginair stil te staan bij en niet te handelen in reactie op onze omgeving; hierin toont zich het bewustzijn als een geheugen dat zonder materieel substraat virtueel en tijdelijk bestaat als handelingspauze; daarin ligt onze vrije wil. Wanneer we nu alles om ons heen ook beschouwen als iets dat een bepaalde duur heeft en net zo in de tijd leeft als wij – zoals Bergson in Evolution Créatrice (1909) doet – dan is er geen fundamenteel verschil meer tussen bewustzijn en materie. Je kan deze dan beter beschouwen als verschillende fasen in het verloop van de tijd. Eerst is iets subject en daarna object van ervaring. Misschien bestaat de werkelijkheid wel, zoals een andere vertegenwoordiger van de procesfilosofie ( Alfred North Whitehead) beweert, uit actuele entiteiten die deel uitmaken van één geheel; in zijn denken sluipt dan wel een atomisme waarin we in bubbels in de tijd bestaan maar wel met enige samenhang, wellicht als schuim, zoals de filosoof Sloterdijk dat zo mooi beschrijft in zijn sferen-trilogie.
De kwantumfysicus David Bohm (1917-1992) die de kwantumtheorie en de relativiteitstheorie en de bijbehorende wetenschappelijke bevindingen doordacht omschrijft de nieuwe kwantumwerkelijkheid net als de procesfilosofen als één groot bewegend geheel dat impliciet een orde kent en zich in verschillende gradaties van explicitering als expliciete orde (=onze zichtbare werkelijkheid) manifesteert. Daarbij werkt op het kleinste niveau een kwantumveld of kwantumpotentiaal als een golf die de manifestatie van een deeltje geleidt, zoals een radar een schip. Actieve in-formatie geeft vorm aan de dingen, stelt Bohm, die door Einstein wel als zijn navolger werd gezien omdat hij een visie had op de kwantumtheorie die de ambivalentie daarvan (dat de werkelijkheid uit golven en uit deeltjes bestaat afhankelijk van hoe iets gemeten en waargenomen wordt door een waarnemer). Tegenwoordig steekt de Nederlandse wetenschapper Erik Verlinde in deze zelfde lijn Albert Einstein in zijn zoektocht naar een realistische interpretatie van de kwantumbevindingen naar de kroon door een elastisch universum voor te stellen waarin ruimte en tijd en zwaartekracht niet worden gevormd door massa maar door (verschuiving van) informatie.
Over vormgeving heeft de bioloog Rupert Sheldrake (1942), die nog aan de wieg van de ontdekking van de dubbele-helixvorm van het DNA heeft gestaan, ook nagedacht. Hij vroeg zich namelijk af hoe organismen steeds een eigen, maar toch gelijkende vorm aan nemen van hun voorouders en soortgenoten; dit kon het biochemisch proces door het DNA voor hem onvoldoende verklaren. Hij ontwikkelde een theorie van formatieve veroorzaking. Door herhaling van patronen die zich in de werkelijkheid vormen, krijgen deze patronen meer werkelijkheidswaarde en een energetische werking die tot uitdrukking komt in een dynamisch informatieveld. Dat veld is vervolgens “ voelbaar” voor de nakomelingen, die zo “weten” hoe ze zich moeten ontwikkelen. Deze nakomelingen voegen aan dit veld vervolgens ook hun eigen bewegingen toe, waardoor het veld van mogelijkheden zich binnen een soort kan uitbreiden. Een heel wat dynamischer en doelgerichtere, betekenisvollere beschrijving dan het alom aangenomen blinde wiskundig algoritme van de evolutie: variatie (iets wat spontaan en willekeurig zou optreden), selectie (dat wat het best aan de omgeving is aangepast, wordt geselecteerd) en reproductie (overerving van genen). Vervolgens is Sheldrake deze formatieve evolutieverklaring via herhaling van energiepatronen gaan toepassen op allerlei soorten fenomenen; zoals bijvoorbeeld het empirisch gegeven dat als iets iets eerder is aangeleerd door mensen op de ene plaats mensen ergens anders op de wereld daarna dit gemakkelijker leren; een vorm van kwantumfysische verstrengeling, zou je dit ook kunnen noemen. Bij deze bevindingen past ook een andere visie op de geest, namelijk als extended mind, waarbij de geest meer dan als zender als een ontvanger van virtuele informatievelden wordt opgevat, analoog aan elektromagnetische velden. Deze theorie kan bijvoorbeeld het fenomeen verklaren dat we meer dan door toeval kunnen “weten” dat iemand ons opbelt, voordat we opnemen, of “voelen” dat er naar ons wordt gekeken, zoals Sheldrake in zijn eenvoudige verfrissende wetenschappelijke experimenten aantoont.
Ik vind het erg verfrissend en open-minded hoe Sheldrake, maar ook Bergson en Bohm op een wetenschappelijk verantwoorde wijze naar de werkelijkheid kijken. Dat er meer tussen hemel en aarde is dan wat we met onze ogen kunnen zien en met onze handen kunnen aanraken, lijkt mij namelijk evident. Deze roergangers inspireerden mij op zoek te gaan naar een een verfrissende visie op mijn eigen vak.
Universele psychopathologie en psychotherapie
Psychische stoornissen kun je volgens Jerome Frank (1961) in essentie zien als de uitdrukking van het onvermogen van de client om zijn wereld en leven te zien voor wat die is. Psychische geneeswijzen van alle tijden kenmerken zich door een therapeutische relatie tussen een cliënt die vertrouwen heeft in de competentie van de therapeut en de wil hem of haar te helpen en een therapeut die erop vertrouwt dat de client zijn probleem kan oplossen. Daarnaast is er sprake van een context waarin er de verwachting wordt opgeroepen dat je zal genezen en je vrij bent om al je emoties te laten gaan, heeft de therapeut een mythe of rationale die de client hoop geeft en een techniek of ritueel waarvan de inhoud ondergeschikt is aan de vorm. Deze zogenaamde common factors, waar zich een gehele onderzoekstraditie in de psychotherapie zich op is gaan richten, scheppen door het opwekken van emoties, het opdoen van nieuwe ervaringen, inzichten en succeservaringen hoop en doorbreken de vervreemding in contact met anderen. Zo vindt er psychische genezing plaats. Daarin verschilt, voor de duidelijkheid, sjamanisme niet van psychotherapie, behalve dat er in psychotherapie niet bezweerd maar gecommuniceerd wordt, aldus psychotherapie-onderzoeker van Kalmthout, die hierin de metatheorie van Helmut Kaiser aanhaalt (1991). Het gaat er juist om datgene wat werkelijkheid is onder ogen te helpen zien en dat gebeurt in een directe ontmoeting en communicatie met de therapeut; de ambivalentie waarbij een client iets wil zeggen, maar het tegelijkertijd niet wil zeggen (wellicht omdat het dan te veel werkelijkheid wordt) kan in deze ontmoeting opgeheven worden zodat de cliënt weer één kan zijn met alles wat er is. De twee belangrijkste vruchten die voortkomen uit de klacht- en persoonsgerichte psychotherapie die van Kalmthout onderscheidt zijn mijns inziens respectievelijk mindfulness en mentalisatie: respectievelijk de niet-oordelende en niet-identificerende compassievolle aandacht voor je binnenwereld en het in woorden of beelden vormgeven van je innerlijke belevingswereld en die van anderen door je innerlijk te kunnen verplaatsen. Mindfulness gaat meer over de vorm, mentalisatie over de inhoud van het vak. Uiteindelijk, dat stelt ook van Kalmthout vast, gaat het in psychotherapie over existentiële thema’s waar wij allemaal mee worstelen in onze tijd van leven: dat we alleen ter wereld zijn gekomen en alleen sterven, van mensen houden en hen verliezen, dat we ouder worden, ziek worden en (dat we weten) dat we doodgaan.
Twee eigentijdse invullingen van deze universele psychopathologie en psychotherapie vind ik in de volgende twee perspectieven, die ik hier zal beschrijven
De interpersoonlijke neurobiologie van Daniel Siegel
Volgens de kinder- en jeugdpsychiater en expert in neurowetenschappelijk onderzoek Daniel Siegel zijn we in psychotherapie in feite bezig met het onderscheiden van wat vertroebeld is geraakt en het verbinden van wat is losgeraakt; het gaat daarom in het psychotherapeutisch werk om leren differentiëren en integreren. Siegel definieert de menselijke psyche of mind, naar het Engels als volgt: een belichaamd- en relationeel proces dat de energie- en informatiestroom reguleert en moduleert; een proces dat op verschillende niveaus spaak kan lopen, waarop je rechtstreeks je interventies kan richten. Zo gaat het bijvoorbeeld om:
– Bewustzijnsintegratie: hoe onderscheiden we alles wat binnen de reikwijdte van ons bewustzijn te ervaren is, zoals zintuiglijke ervaring, gevoelens in ons lichaam, mentale ervaringen, relaties met anderen en ons bewustzijn zelf ?
– Bilaterale integratie: hoe brengen we balans in een meer talige logische manier van ervaren en een meer voelende intuïtieve manier van ervaren?
– Verticale integratie: hoe brengen we onze lichaamssensaties in overeenstemming met ons denken?
– Geheugenintegratie: hoe maken we impliciete herinneringen expliciet?
Narratieve integratie: hoe voegen we levensgebeurtenissen in het verhaal van ons leven?
Toestandsintegratie: hoe ervaren we de reikwijdte van alles wat er in een moment en van het een op andere moment te voelen is en de verbinding daartussen?
Interpersoonlijke integratie: Hoe brengen we harmonie in onze relaties en communicatie met anderen?
Temporele integratie: hoe leven we met het gegeven dat de tijd onherroepelijk voorbijgaat?
Identiteitsintegratie: hoe relativeren we het belang van ons individuele ik en krijgen we een meer omvattender vorm van zelfbewustzijn?
Twee vormen van integratie die Siegel met name heeft ontwikkeld zijn de aandachtsoefening “Het wiel van bewustzijn” en de integratieve bewegingen.
In de eerste oefening stelt hij het bewustzijn voor als een fietswiel met een naaf waarvanuit spaken van aandacht lopen naar de velg; de velg deelt hij denkbeeldig op in 4 segmenten: zintuiglijke ervaringen, mentale ervaringen (wat er in je neest gebeurt), introceptieve ervaringen (wat je in je lichaam voelt) en interpersoonlijke ervaringen die je met aandacht langsloopt. Zo word je je de reikwijdte van je bewustzijn gewaar, en waar het bijvoorbeeld wel of niet “stroomt”.
De integratieve bewegingen operationaliseren integratie in een op de Oosterse bewegingskunst Tai Chi gebaseerde sequentie van bewegingen, die ik hier slechts aanduid ter illustratie:
Het loskloppen van je lichaam
Je handen samenbrengen bij je buik om je te aarden
Een gevende en ontvangende beweging maken (interpersoonlijke integratie)
Het integreren van een mij-gerichtheid en een wij-gerichtheid (identiteitsintegratie) in deze beweging
Het praktische en het mogelijke met elkaar verbinden in een beweging van boven naar beneden en v.v.
Het verticaal uitstrekken van de energie (verticale integratie)
Het tegengestelde bewegingen maken met je linker en rechterhand (horizontale integratie)
Een beweging maken van een soort getijdenstroom (toestandsintegratie)
Een beweging maken van golven van de zee (toestandsintegratie)
De samenballing van energie op het punt voor je buik uitrekken en samentrekken (bewustzijnsintegratie)
In zijn zoektocht naar wat de “mind” eigenlijk is, heeft Siegel een wetenschappelijk verantwoorde weg gevonden om integratie te bevorderen, die hij experimenteel onderzocht ik dit soort oefeningen. Ik vind dit erg inspirerend en positief.
De identiteitsgerichte psychotraumatherapie van Franz Ruppert
Franz Ruppert is een Duitse professor en psychotherapeut uit München die uitgaat van het tegenwoordig populaire trauma-, hechtings en ontwikkelingsperspectief op psychopathologie. Hij legt daarbij de nadruk op identiteit. Identiteit betekent dat ik samenval met mezelf als ervaringsperspectief in mijn leven. Als zodanig besta ik vanaf het moment dat de eicel van mijn moeder en de zaadcel van mijn vader samenkomen en er nieuw leven (ik) ontstaat.
In mijn identiteit kan ik in de loop van mijn ontwikkeling door traumatische gebeurtenissen en omstandigheden worden aangetast. Trauma definieert Ruppert breed als een overweldigende gebeurtenis of omstandigheid die je fysieke, geestelijke en sociale integriteit aantast en die je psychisch niet kan verwerken zonder een deel van je psychische werkelijkheid af te splitsen. Dat doe ik door de traumatische ervaring of omstandigheid af te splitsen van de rest van mijn identiteit, als een in de tijd gestolde ervaring. Deze blijft zich echter als (belichaamde en meer of minder bewuste) herinnering aandienen in het hier en nu van mijn ervaring. De manier waarop ik op het moment van trauma overleefde wordt in de loop van de tijd een psychische toestand die Ruppert het overlevingsdeel noemt. Dit deel blijft steeds dezelfde functie uitoefenen: alles doen of niet doen om niet te hoeven ervaren wat er met me is gebeurd. Dit deel heeft de neiging zich te bestendigen doordat ook steeds opnieuw en later in mijn leven herinneringen aan het trauma als bedreigend moeten worden geweerd. Het overlevingsdeel kan uiteindelijk zo’n groot deel van mijn psyche worden, dat ik denk dat ik alleen daar uit besta. Maar altijd blijven ergens mijn gezonde psychische functies behouden als mijn gezonde deel en dat is waar vanuit Ruppert, zoals ze later zullen zien, in zijn therapeutische methode vertrekt.
Hoe vroeger zo’n trauma in mijn leven ingrijpt, hoe ingrijpender het is. Wanneer ik – omdat ik niet gewild ben – me al te weer moet stellen bij de conceptie, tijdens de zwangerschap, het geboorteproces en vlak daarna loop ik een identiteitstrauma op. Dit betekent dat mijn willen leven zich in zijn weerloosheid vastklampt aan het niet-willen van mijn moeder/ouders en al mijn levenskracht op gaat aan deze paradox tussen te leven en niet te mogen leven. Ik mag er zijn door er niet te zijn. Wanneer mijn ouders mij, na mijn geboorte, niet liefhebben en omdat ik van hen letterlijk (lijfelijk) en figuurlijk (geestelijk) van afhankelijk ben voor mijn ontwikkeling, loop ik een trauma van de liefde op. Er wordt dan alleen van mij gehouden wanneer ik ben zoals mijn ouders willen dat ik ben. Dus identificeer ik me met hun voorwaardelijke wensen, of leef ik mijn identiteit naar de eigenschappen die ze mij toeschrijven. In afwezigheid van hun liefde en aandacht kan ik mij uit nood ook gaan identificeren met anderen, of hun toeschrijvingen naleven. Op deze manier word en ben ik steeds minder mijzelf. Wanneer ik zo schreeuwend te kort heb aan liefde, genegenheid en lichamelijke koestering dat ik die elders ga zoeken. Dan kan ik die vinden bij personen die mijn liefdesbehoefte misbruiken voor hun eigen behoeftes; het erge van dit trauma is dat ik daartegen niet door mijn ouders ben beschermd. Ik loop zo een trauma van de seksualiteit op. Uiteindelijk kan ik zo’n wrok opbouwen over het mij ontzegde bestaan, dat ik ga halen waar ik recht op heb, en zo over grenzen van anderen ga. Ik loop dan een trauma van het eigen daderschap op. Ook wanneer ik zelf dader wordt naar anderen moet ik me namelijk afsplitsen van de schaamte en angst voor buitensluiting die dit in mij oproept.
Het niet gewild, niet geliefd, niet beschermd worden en het trauma van het eigen daderschap komen vaak samen voor en vormen de zogenaamde traumabiografie.
In zijn Identiteitsgerichte PsychotraumaTherapie (IOPT) helpt Ruppert mensen uit hun traumabiografie te stappen door aan te sluiten bij hun eigen gezonde deel, zoals dit tot uitdrukking komt in een verlangen of intentie in het hier en nu. Dit verlangen is letterlijk de zin of het beeld waarin dit verlangen of deze intentie tot uitdrukking wordt gebracht. De uit het opstellingenwerk van Bert Hellinger ontwikkelde werkvorm van de zelfontmoeting of resonantieproces baseert zich op het vermogen van de persoon zelf en anderen om direct via hun innerlijke ervaring in resonantie te treden met wat de persoon in kwestie beweegt. Zo helpt de methode mensen afgesplitste delen van zichzelf te integreren. De werkwijze is als volgt:
Iemand formuleert zijn verlangen in een zin of in een beeld/tekening. Daaruit worden, eventueel door samentrekkingen, maximaal 6 eenheden onderscheiden, die als term of tekening elk worden opgeschreven op een post-it.
Die post-it worden, als er een groep aanwezig is, op naambordjes (en wanneer niet op bodemankers) geplakt, en deze worden verspreid onder de deelnemers (of met de bodemankers in de ruimte verspreid neergelegd) en hen wordt gevraagd daarmee “in resonantie” te gaan. Dit betekent dat zij proberen waar te nemen wat ze voelen/denken/willen doen wanneer ze zich er mee verbinden zonder dat ze hiervoor geinstrueerd zijn door de cliënt of de begeleider.
Op een teken van de cliënt begint de zogenaamde non-verbale fase waarin de personen die in resonantie zijn getreden mogen doen en tonen wat in hen opkomt zonder grensoverschrijdend te zijn naar zichzelf, anderen, of spullen
Wanneer de cliënt een indruk heeft gekregen van welke innerlijke voorstelling zich hier voor zijn ogen voltrekt, kan hij de non-verbale fase beëindigen door in een zelfgekozen volgorde de resonantiepersonen te bevragen wat zij hebben waargenomen (of, in individuele sessies zelf op de bodemankers te gaan staan en te resoneren, of de begeleider vragen dit te doen). De functie van de begeleider is hierbij integratie bevorderen, d.w.z. de cliënt te ondersteunen wat hem of haar getoond wordt door de resonantiepersonen toe te eigenen door er een emotionele verbinding mee aan te gaan. De therapeut duidt niet, maar geeft, in termen van bovenstaande theorie wel aan wat hij of zij in de opstelling waarneemt. De meeste vragen die hierbij gesteld worden zijn: herken je dit deel? Of, aan de delen: hoe oud ben je, ben je een man of een vrouw, ben je een mens of meer een eigenschap o.i.d.? Tegenwoordig kan ter versterking van de eigen autonomie los van de delen die met de vader en moeder zijn verbonden, deze ook apart worden opgesteld als deel.
Wanneer de cliënt genoeg heeft waargenomen en ervaren, kan hij de resonantiepersonen uit hun rollen ontslaan door hen te bedanken en de naambordjes met post-its weer in te nemen.
Hieronder volgt een voorbeeld van zo’n zelfontmoeting:
(volgt)
Het psychotherapeutisch proces in het hier en nu
Zoals al aangeduid is psychotherapie een ontmoeting en een proces. De ontmoeting is wat we de therapeutische relatie noemen, die zich kenmerkt door een openheid, oprechtheid en betrokkenheid om de ander te helpen te zien wat er is. Daarvoor is het belangrijk “niet in dienst te worden genomen door de overlevingsdelen van de client”, de verhoudingswijzen waarmee deze zijn overweldigende trauma’s herhaalt, omdat hij ze niet werkelijk onder ogen durft te zien. Een eenvoudig voorbeeld hiervan is hoe er agressie bij de therapeut kan opkomen in de therapeutische ontmoeting met iemand die door zijn partner is mishandeld; dit komt doordat deze persoon in zijn slachtofferschap een slachtofferhouding heeft aangenomen, waarmee hij of zij vertrouwd is geraakt en waarvan hij of zij niet kan zien dat dit een reactie was op ingrijpende gebeurtenissen in zijn leven; daarom herhaalt hij of zij dit in zijn contact met de therapeut. Dit wordt ook wel enactment genoemd; je gedrag spreekt de boekdelen die je door de therapeut moeten worden voorgelezen (en door de cliënt moeten worden gementaliseerd). Je bent in psychotherapie in feite bezig cliënten in het hier en nu van hun werkelijkheid te brengen door zelf steeds in het hier en nu van de therapeutische relatie te blijven.
Het hier en nu is dus een belangrijk momentum voor verandering binnen de therapeutische relatie. Hoe ben en blijf je in het hier en nu en hoe breng en houd je je client in het hier en nu: dat is de kunst van het vak. En dat is een proces in de tijd, dat zich steeds opnieuw in het hier en nu voltrekt.
De Boston Change Process Group is een groep clinici en ontwikkelings- onderzoekers die in de negentiger jaren van de vorige eeuw vanuit een psycho-analytische invalshoek wilde kijken naar wat meer dan de duiding de werkzame factor was van psychotherapie. Zij beschreven psychotherapie als een improviserend gezamenlijk onderzoeksproces waarin er buiten de zogenaamde enactments waarin de client zich naar de therapeut gedraagt zoals hij zich volgens een relatie met een belangrijke ander in zijn leven heeft gedragen en de therapeut daarop reageert, echte ontmoetingsmomenten van mens tot mens plaatsvinden.
Eén van de onderzoekers, Daniel Stern, is zich meer op deze hier-en-nu-momenten van ontmoeting gaan richten en constateert dat deze – net als een wandelpas of een ademtocht – een gemiddelde duur hebben van drie seconden (met een bereik van 1 tot 10 seconden) en een dynamisch geheel vormt die vergelijkbaar is met een muzikale frase. Opvallend hierbij is dat hij hier geen visuele, maar een auditieve metafoor gebruikt, waarbij het tijdsverloop, als essentie van ons bestaan een passende nadruk krijgt. In deze momenten drukt zich volgens hem een vitaliteitsaffect uit, zoals de mens die ook in zijn wandelpas, zijn muziek, dans en in zijn ademhalingsritme uitdrukt. Iemand is er met zijn volledige aandacht in aanwezig, en zo’n moment kan ook worden gedeeld.
Hij benadrukt het belang van timing en van afstemming in psychotherapie, zoals dat ook zo belangrijk is voor de afstemming van een moeder op haar baby.
De menselijke geest, aldus Stern, is gevormd naar en gericht op een voortdurend ontmoeting met een (virtuele) ander, die wanneer je alleen bent jijzelf kan zijn.
Een vertraging of versnelling van luttele seconden kan een wereld van intersubjectief verschil geven. We weten ook uit emotie-onderzoek hoe nauw timing en coördinatie bij het uitdrukken van emoties luistert en bijvoorbeeld een te abrupt begin en een te lange duur onoprecht van oprecht glimlachen (Ekman, 2005).
Emoties, komend van het Latijnse emovere, zijn onze dierlijke beweegredenen waarnaar de neurowetenschapper Jaak Panksepp zijn hele leven onderzoek heeft gedaan. Hij ziet ze niet als de vrucht van onze neocortex maar als zinvolle coherente gedragstendensen die voortkomen uit netwerksystemen in onze lagere hersendelen, die wij met andere zoogdieren delen. Panksepp onderscheidt er zeven:
Het ZOEK-systeem (vroeger beloningssysteem genoemd, maar het gedrag kenmerkt zich vooral door nieuwsgierigheid)
Het WOEDE-systeem: het gaat hier om defensieve woede
Het BANG-systeem: het gaat hier om angsten verbonden met de onzekerheden van het leven en met traumatische gebeurtenissen
Het ZORG-systeem: het gaat hier om ons willen verbinden met en zorgen voor anderen
Het PANIEK of ROUW-systeem: het gaat hier om angst- en depressieve gevoelens die te maken hebben met ons verlies/tekort aan verbinding met anderen
Het LUST-systeem: het gaat hier om onze seksuele drijfveren
Het SPEL-systeem: het gaat hier om het willen spelen met anderen
Wanneer zelfs een hardcore neurowetenschapper bewustzijn aan het brein toeschrijft door coherente gedragstendensen te onderscheiden in onze lage hersendelen, dan getuigt dat eveneens van een erkenning van de diepe samenhang tussen lichaam en geest of bewustzijn en materie. We kunnen fysisch maar ook psychisch rechtstreeks op de systemen in het brein aangrijpen waar deze tendensen hun oorsprong hebben. Psychisch zou dat betekenen dat we deze systemen meer aanspreken als gezonde emoties en gedragstendensen die hun uitdrukking mogen vinden. Zo leren we onze cliënten te vertrouwen op wat hun gevoel hen ingeeft.
Ik denk namelijk zelf dat de vitaliteit van ieder mens, die door onze emoties wordt gekleurd en een bepaalde cadans kent, kan ontsporen bij stress als gevolg van ingrijpende levensgebeurtenissen. Op die momenten komt je vitaliteit in een ander ritme terecht en kan het zijn dat de muziek in je leven staccato wordt. Daaraan herken je dan bijvoorbeeld iemands overlevingsdeel: hetzelfde liedje dat in een zich herhalend tempo wordt afgespeeld, maar geen voltooing in een muzikale wending. Door de klappen in je leven kan de vitaliteit ook worden aangetast en een toontje lager gaan zingen, zachter klinken of zelfs onhoorbaar worden en zich alleen in stilte manifesteren; we kunnen dan spreken over het traumadeel dat zich aandient. Wanneer we in onze gezonde toestand zijn is er een breed scala aan muziek in ons leven en zijn we werkelijk vitaal.
Zouden we ons vak verrijken wanneer we ons in psychotherapie meer zouden af te stemmen op de vitaliteit, de emoties en het veranderingsproces dat zich in onze cliënten voltrekt ? Zo vinden we misschien aanknopingspunten voor het vergroten van hun veerkracht; waar we merken dat er beweging of muziek in zit.
We willen graag dat onze cliënten de volle reikwijdte van het leven kunnen ervaren en hun eigen geluid kunnen laten horen. Maar de wilskracht waarmee je je kan laten klinken kan door levenservaringen gecorrumpeerd worden. In een psychopathologie van de vrije wil beschrijft de filosoof en romanschrijver Peter Bieri (alias Pascal Mercier) de windvaan die met alle winden meewaait en volledig in het nu lijkt te leven, maar doordat hij geen afstand heeft tot de dingen die op hem afkomen geen vrijheid bezit om te kiezen waar hij of zij meebeweegt en daarom niet echt kan genieten. En hij spreekt over de mens die psychologisch afhankelijk is van een ander en niet zijn eigen tijd leeft en daar, na de relatiebreuk, pas uit wakker wordt, en de meeloper die surft op andermans levensbeschouwing en zich als zodanig niet ontwikkelt in zijn eigenheid en zich op den duur wel moet vervelen. Ook over iemand die dwangmatig een vreemde wil in zichzelf volgt en wacht tot deze verdwijnt, zijn hier en nu opschort en zo zijn toekomst opgeeft; hij wacht eigenlijk op zichzelf. Zoals iemand die extern gedwongen wordt, wacht tot de ander hem vrij laat. Bieri merkt op dat we afhankelijk van hoe iemand met zijn tijd van leven omgaat bepaalt hoe we ons ten aanzien van hem of haar voelen en of en hoe we hem aansprakelijk stellen voor zijn gedrag. De windvaan valt niks kwalijk te nemen. Zij die in de ban van een ander of meelopen roepen medelijden op. Terwijl we de dwanger als ziek zullen beschouwen, en iemand die extern gedwongen wordt niet verantwoordelijk houden voor zijn daden.
De wil – eigenlijk een term die we gebruiken om in grote lijnen of in samenvatting over onszelf spreken in zoverre we wensen hebben en de bron van ons handelen zijn – is zeker voorwaardelijk vrij. Hij drukt zich uit in onze verbeeldingskracht die ons speelruimte geeft t.a.v. ons directe handelen. William James, een van de grondleggers van de psychologie, had gelijk: onze wil is een wil-niet. Onze wil ligt in de tijdsruimte tussen onze emoties en ons handelen.
Eigentijdse psychotherapie: een psychotherapie die bij de tijd is aanleren
Het helpen uitoefenen van vrije wil – de tussenruimte tussen emotie en handelen – en het leren vertrouwen op je gevoel zijn volgens mij twee zijde van de medaille psychotherapie, van een eigentijdse psychotherapie, dat wil zeggen een psychotherapie die bij de tijd is. Omdat de therapeutische relatie een spiegel is, waardoor de client idealiter de werkelijkheid helder kan zien, en een gesprek van mens tot mens moeten we deze beide aspecten als psychotherapeuten ook zelf beoefenen. Wij moeten zelfs bewuster zijn van onze wilskracht en emoties om vrij te blijven van de zuigkracht van psychopathologie van de cliënt die deze juist lamlegt en zelf-ontwikkeling stimuleren door te helpen niet te blijven staren op wat vroeger was, maar dit vroeger te verwerken en iets nieuws te beginnen.
Hoe leer je dit als docent aan? Ik denk door dit in de praktijk van de docent-student relatie te praktiseren. Het in contact blijven met mijn gevoelens, helder van geest en vrij blijven in mijn wilskracht ten overstaande van de onzekerheden waar de beginnende psychotherapeut mee worstelt. Zoals zij dat ten overstaande van hun cliënten beoefenen.
Psychotherapie is een proces, iets zich laten ontvouwen en dat kost tijd. Omdat zijn tijd is, is het belangrijk om cliënten tijd te geven om te zijn, of beter: om te worden wie ze willen zijn. Daarvoor moet ik bij de tijd zijn. Niet alleen meegroeien met mijn clientèle in wat er voor hen lééft, maar aandacht en ruimte geven aan een veranderingsproces, dat ik kan bevorderen door zorg te hebben voor dat het vastgelopen proces weer gaat stromen. Ik hef geen blokkades op, maar ga mee met waar de beweging is, waar iemands levenslied vloeiend is, in vertrouwen op het gezonde deel van de cliënt dat wil veranderen, maar dat niet durft.
Hoe doe je dat dan precies ? Ikzelf maak me meestal stil wanneer een gesprek begint om voeling te kunnen krijgen met waar er muziek of beweging zit bij de cliënt. Ik ga niet verder op wat er eerder is besproken, omdat alles continu verandert en vroeger niet hetzelfde is als nu en woorden alleen als verwijzing dienen voor iets wat nu herkenbaar kan worden. We praten misschien steeds over hetzelfde, maar in toenemende mate komen we met onze woorden bij de essentie, bij dat het precies dat is hoe het voelt, en waarin de cliënt zich gezien en gevoeld weet door mij. Vervolgens wacht ik af hoe dit proces zich verder ontvouwt. Waar hetzelfde liedje wordt afgespeeld (lees: een overlevingsdeel overheerst) negeer ik dat of benoem ik dat en waar dat deuntje van afleidt, namelijk van de pijn die de cliënt feitelijk is aangedaan en de blauwe plekken die dat heeft gegeven. Ook benoem ik waar ik merk dat het bij de cliënt stroomt in wat hij of zij deelt van zijn leven. Ik beweeg dan in woord en daad mee.
Ik herinner mij gesprekken met een cliënte die vanaf de geboorte een breuk in relatie met haar moeder had ervaren en als jonge vrouw sociaal angstig en depressief was en voor hulp kwam. Al onze sessies begonnen met een minuten-lange stilte van haar kant. Ik benoemde de gevoelens die ik kon opmerken bij haar, maar zij reageerde daar niet op en bleef deze gevoelens leven, tot ik me machteloos ging voelen, onzeker en mezelf diep te kort vond schieten als therapeut bij zo’n hulpeloze vrouw. Ondanks de stilte verdiepte zich ons proces, omdat zij mij zonder woorden de gevoelens wist over te dragen, die zij ten diepste voelde: een diepe, diepe waardeloosheid, die we samen konden gaan benoemen, waardoor ik haar kon zien in haar vroegkinderlijk trauma en zij zich gezien kon voelen door mij. Ze hechtte aan mijn aanwezigheid als die van de niet-beschikbare moeder, om het trauma ongedaan te maken maar nu met mij als moeder, maar dat maakte haar en mij onvrij en verloren in de verleden tijd. Ik probeerde steeds weer in het moment te zijn en aandacht voor haar te hebben en te voelen waar zich een gezonde wil manifesteerde in haar om zich te uiten in reactie op wat haar vroeger was gebeurd. Een diep en woedend huilen om haar moeder. Deze woede zat in haar non-verbale signalen, haar robuuste gebaren, maar moest nog vorm krijgen in onze verbale communicatie om aan te geven wat zij nodig heeft. Maar daarvoor was het van belang dat ik in een afstemming haar aanvoelde in haar behoeftes, nog voordat zij dat kan, zoals een moeder met haar baby. Zo herhaalden we een proces van vroeger en van individuatie waarin zij zich kon onderscheiden van haar moeder, van wat er vroeger nu niet was geweest en haar eigen weg kon gaan, los van mij.
Uiteindelijk heb ik dit proces de tijd gegeven om zich te ontvouwen, al overschreed dat alle externe normen; een veranderingsproces heeft zijn eigen tijd.
Achteraf gezien heeft het vooral geholpen dat ik in het moment kon zijn, dat ik voelde waar het bij haar stroomde, dat wil zeggen waar zij iets wilde uitdrukken, zeggen of doen en dat ik erop vertrouwd heb, dat dat uit haarzelf kon komen. Eigenlijk door vooral dingen te laten dan te doen.
Je kan in een psychotherapeutisch proces van te voren niet weten hoe iets is, omdat je met elkaar midden in het proces zit, dat iets zich ontvouwt, zoals het is. De neiging er boven of buiten te staan, is aanmatigend. Het veronderstelt een alwetende positie en een afstand in relatie tot de ander die in werkelijkheid niet bestaan. Ik heb dit proces samen met de cliënt doorgemaakt, en we hebben er een ieder, daarvan ben ik zeker, veel van geleerd.
Conclusie en besluit
In mijn zoektocht naar een eigentijdse vorm van psychotherapie ben ik er achter-gekomen dat een eigentijdse psychotherapie een psychotherapie is die bij de tijd is. In psychotherapie geef je tijd en aandacht aan het veranderingsproces dat zich bij de cliënt voltrekt en maak je daar deel vanuit. Tijd is iets anders dan dat wat geld kost. Tijd is duur. En alles en iedereen heeft zijn eigen duur. Ik pleit voor een vorm van psychotherapie die zich richt op een duurzame verandering waaraan elke therapeut en elke client zijn eigen kleur mag geven.
Literatuur
Pickett, Richard and Pickett, Kate – The Spirit Level: Why more equal countries almost always do better, Bloomsbury Press, New York, 2009
Sheldrake, Rupert – The Science Delusion H&S General Division, 2012
Siegel, Daniel – De Mindful Therapeut, Nieuwezijds, 2011
Kalmthout, Martin – Psychotherapie: het bos en de bomen, De Tijdstroom, 1991
Bergson, H. – Tijd en Vrije wil, Boom, 2014
Bieri, P. – Het handwerk van de vrijheid: over de ontdekking van de wil, Wereldbibliotheek, 2015
Boston Change Process Study Group – Change in Psychotherapy, a unifying paradigma – W.W. Norton & Company, 2010
Frank, J. – Persuasion and Healing, John Hopkins University Press, 1993
Guerlac, Suzanne – Thinking in Time, Cornell University Press, 2006
Panksepp, J en Biven, L. – The Archeology of Mind: neuroevolutionairy origins of human emotions, Norton & Company, 2012
Pylkkänen, P. – Mind, matter and the implicate order, Springer, 2007
Ruppert, F en Banzhaf, H (ed). – Mijn lichaam, mijn trauma mijn ik, 2019, Eeserveen: Mens!
Stern, D. – The present moment in psychotherapy and everyday life, Norton & Company, 2004
Stern, D – Forms of Vitality, Oxford University Press, 2010